Jaargang 38, nr. 1 12 minuten Door Fabienne van Wijngaarden, Nederlands.
Dit is de uitgebreide versie van het gepubliceerde artikel (pagina 17-20). In deze ‘Hoe geschiedenis jij…’ leren we meer over de carrière van Peter Romijn: ‘De periode van de unieke eenling is voorbij.’
Dr. Peter Romijn is vijfentwintig jaar lang hoofd Onderzoek van het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies geweest. In zijn lange carrière heeft hij veel bijgedragen aan politieke en maatschappelijke discussies rondom oorlogsdocumentatie. Zo was hij onder andere medeverantwoordelijk voor het Srebrenicarapport dat in 2002 tot de val van het kabinet-Kok II leidde. Ook is hij coauteur van het onderzoeksrapport over de onafhankelijkheidsoorlog in Indonesië dat eerder dit jaar werd gepresenteerd. Dr. Romijn heeft van binnenuit gezien hoe de positie van het NIOD en van historici in het Nederlandse publieke debat de afgelopen decennia veranderd is. In juni van 2022 is het voormalig hoofd Onderzoek met pensioen gegaan. We spraken over zijn prachtige loopbaan. Een indrukwekkende carrière is het zeker, iets wat evident is door het feit dat dr. Romijn een eigen Wikipedia-pagina heeft.
Een kopje koffie met Peter
We ontmoeten elkaar op het terras bij het sfeervolle café Hofman op een prachtige najaarsdag. De eerste oranje herfstbladeren versieren de eeuwenoude klinkers van Janskerkhof, iets wat Peter met veel vreugde opmerkt. Het mooie weer heeft Peter goed gestemd, en we vallen meteen in een makkelijk gesprek. Hij stelt voor hem gewoon ‘jij’ en ‘Peter’ te noemen. ‘Anders voel ik me zo oud’, zegt hij hierover. Wanneer ik hem vraag in welk onderwerp hij zich op de universiteit verdiept heeft, lacht Peter. ‘Dat is lang geleden. We hebben het nu over de jaren zeventig en tachtig.’ In die tijd studeerde hij aan de Rijksuniversiteit Groningen (RUG).
In de tussentijd is onze wereld ernstig veranderd, maar sommige dingen veranderen nooit. Zo ging Peter, net als veel geschiedenisstudenten nu, geschiedenis studeren omdat hij het super interessant vond. Hij groeide op in een dorp in Drenthe, waar een openbare bibliotheek werd geopend toen hij twaalf was. Deze bieb lag vlak naast het huis van Peter. ‘Dus, ik heb me suf gelezen over geschiedenis,’ concludeert Peter. Deze interesse zou later de bakermat van zijn studiekeuze blijken. Ook stimuleerde Peters geschiedenisleraar zijn keuze voor de studie geschiedenis, wat hem van zijn keuze overtuigde. ‘Zo ben ik er eigenlijk ingerold.’
Student in de jaren 70 en 80
Ook het universitaire geschiedenisonderwijs van de jaren zeventig en tachtig was niet al te verschillend van het huidige studieprogramma. Zo vertelt Peter dat hij ook in het eerste jaar ‘alle handboeken doorstampte’, net als de eerstejaarsstudenten van nu. Hierna volgde twee jaar aan prekandidaatsonderwijs. Hij kreeg veel les over sociaal-economische en politieke geschiedenis, herinnert hij zich. Deze velden vond de jonge Peter razend interessant. Toch was niet alles perfect. Er werd tijdens zijn eerste jaren weinig basis gelegd voor historiografie met klassieke boeken, wat de historicus achteraf erg jammer vindt. ‘Het onderwerp bepaalde in onze ogen de relevantie van wat je deed tijdens je studie.’ Wel bood de RUG ‘contemporaine’ geschiedenis, waarop Peter afstudeerde. De richting contemporaine geschiedenis focuste zich vooral op politieke geschiedenis van na 1945. Als die eerste drie jaar, eerst de propedeuse en dan de kandidaatsfase, voorbij waren, kwam je in de doctoraalfase. ‘Dan telde je eigenlijk een beetje mee, zeg maar wat tegenwoordig een master is.’
Toen zijn doctoraalfase aanbrak en het tijd werd om een onderwerp te kiezen, richtte Peter zich in eerste instantie op Nederlandse ontwikkelingssamenwerking met Peru. Dit vond hij een interessante casus omdat er in Peru een progressief militair bewind was en er veel bronnen over te vinden waren. Hij had hier zelfs een bijvak Spaans voor gedaan, vertelt hij met een grijns. ‘We waren heel erg onderwerpgericht tijdens de studie.’
Zaak-Menten
Toch trekt een actuele politieke ontwikkeling in Nederland zijn aandacht: de affaire rondom oorlogsmisdadiger Pieter Menten barstte in 1976 los zodra Peter aan zijn thesis over Peru wilde beginnen. Deze oorlogsmisdadiger was de dans ontsprongen in de jaren veertig en kwam opnieuw in de belangstelling omdat hij rijk was geworden door kunstroof in het door nazi’s bezette Polen. ‘Dat gaf veel politieke opschudding en de toenmalige minister van Justitie Van Agt kwam erdoor in het nauw’, zegt Peter erover.
Hij wilde dan ook graag met dit verhaal aan de slag, en gelukkig was hij niet de enige. ‘Als studenten hadden we best wel veel invloed op het studieprogramma, dus toen heb ik met een aantal collega-studenten een docent gevonden die bereid was om een mastercollege te organiseren, een bronnencollege, over de Nederlandse vervolging van oorlogsmisdadigers.’ Zo stortte hij zich volledig op dit nieuwe en actuele onderwerp.
‘Peru heeft niet meer veel van mij gehoord.’
De Nederlandse vervolging van oorlogsmisdadigers vond Peter voornamelijk interessant omdat hij hier nog niet-ontgonnen bronnenonderzoek voor kon doen, bijvoorbeeld met de bronnen van het ministerie van Justitie. Hij maakte van dat onderzoek zijn afstudeerscriptie: een keuze die in retrospect de rest van zijn carrière tekent.
Geschiedeniskenner, over toekomst geen benul
Toch had Peter tijdens zijn studie nog geen benul van wat hij later met zijn opleiding wilde bereiken. ‘Het was vrij simpel. Als je geschiedenis ging studeren kon je leraar of archivaris worden, werd ons verteld.’ Een academische carrière lag voor hem in eerste instantie niet voor de hand. ‘Dat gold niet als een vanzelfsprekend toekomstperspectief’, zoals Peter het in zijn eigen woorden omschrijft. Tijdens zijn studie was hij even graag leraar geworden, maar ‘ik had niet echt een helder toekomstperspectief’.
Zodra hij afgestudeerd was, ging Peter in eerste instantie bij een zuivelfabriek werken. Hij haalt de herinnering lachend op. ‘Toen ik afstudeerde was er echt héél weinig werkgelegenheid in Groningen, het was zelfs moeilijk om gewoon een niet-studiegerelateerd baantje te vinden.’ Voordat Peter dus aan zijn geschiedenis-gerelateerde carrière begon, heeft hij allemaal uitzendwerk gedaan. Onder academici was er op dat moment ook grote werkeloosheid. ‘Toen had ik nog wel het ideaal eigenlijk, van, nou dan ga ik ‘s avonds hele belangrijke dingen doen. Boeken schrijven en zo, maar dat werkte dus helemaal niet.’ Hij heeft er zelfs even over nagedacht om zich om te laten scholen. Veel van zijn collega’s gingen bijvoorbeeld de ICT in, dat werd net ontwikkeld. In een terugblik zegt Peter erover: ‘Ik heb dan geboft.’
Promoveren en het NIOD
Desondanks wist Peter zich uiteindelijk weer bij het academisch wereldje te voegen. ‘Gelukkig was het indertijd mogelijk om arbeids- en werkervaringsplaatsen te scheppen.’ Peter creëerde samen met een docent een functie waarbij hij de bodem zou leggen voor een proefschrift, dat ook weer ging over de vervolging van oorlogsmisdadigers. Zo’n traject zou maximaal één jaar duren. In de loop van het jaar had een andere docent van Peter nog een jaar financiering bij de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek aangevraagd. Uiteindelijk kwam er een vacature aan het instituut dat tegenwoordig het NIOD is: het instituut waar Peter vijfentwintig jaar hoofd Onderzoek is geweest. ‘Ook weer een klein baantje’, zegt Peter over zijn eerste job. Hij kreeg in 1985 voor twee jaar een ‘halve baan’. Sinds dat baantje is Peter, in zijn eigen woorden, bij het NIOD ‘blijven hangen’. Hij promoveerde in 1989 op het proefschrift Snel, streng en rechtvaardig. Politiek beleid inzake de bestraffing en reclassering van “foute” Nederlanders 1945-1955.
Bij het NIOD werken veel mensen uit verschillende disciplines, maar toch is geschiedenis altijd het fundament geweest van Peters carrière. ‘Het vraagt ook onderhoud, laat ik het zo zeggen.’ Dat onderhoud heeft hij door de jaren heen ‘een beetje bij elkaar gescharreld,’ aldus Peter. Het leukste aan zijn baan bij het NIOD vond hij dan ook dat die de mogelijkheid bood om met verschillende typen mensen gedachten uit te wisselen over het verleden. Zo ontwikkel je samen kritischere en diepgaande gedachten. Daarnaast creëerde de baan ook gesprekken met niet-historici. ‘Het fijne aan het werken bij NIOD is dat je het gevoel hebt dat het ertoe doet voor mensen buiten het vakgebied.’ Hij geeft aan heel veel verschillende en inspirerende mensen te hebben gesproken, ook ‘wereldberoemde oude knarren’.
De digitale wereld
Wanneer ik Peter vraag hoe het is om dat allemaal mee te maken, antwoordt hij simpel. ‘Daar probeer ik nog steeds aan te wennen.’ Het handwerk dat je doet als je het archief in duikt en dozen mag selecteren om te bekijken, dat mist Peter wel in deze nieuwe digitale tijd. Een toelichting volgt: ‘Niet uit romantiek, het is meer hermeneutiek.’ Begrijpen hoe een archief is opgebouwd is ook een vaardigheid die je als historicus nodig hebt, volgens Peter. Het NIOD heeft bijna twee kilometer aan archiefstukken in hun bezit, soms nog in de originele mappen uit de jaren veertig. ‘Ik heb bijvoorbeeld de archieven van de Secretaris-Generaal van het ministerie van Binnenlandse Zaken over de jaren 1940-1949 doorgespit’, vertelt hij. Peter geeft aan dat op de een of andere manier het digitaal zoeken, zelfs als je trefwoorden kan gebruiken, voor hem toch een andere manier van werken is. Zodra je met trefwoorden gaat werken in je zoekbalk mis je ook wat hij beschrijft als een ‘historische sensatie’: plots een stuk in het archief tegenkomen dat je nooit had verwacht, soms met allerlei krabbeltjes van lezers van toen.
Het opgroeien zonder internet heeft ook de manier beïnvloed waarop Peter digitaal samenwerkt, vertelt hij. Digitaal je artikelen delen is voor hem ‘helemaal oké’ maar hij wil wel eerst zelf zijn ding doen. Samen in een Google Drive-document werken vindt hij niet erg bevorderlijk voor de inhoud. Wel vond hij het samenwerken in zo’n document handig bij zijn vele vergaderingen als hoofd Onderzoek.
Zulke online vergaderingen heeft Peter ook gebruikt voor zijn laatste project, waar hij erg trots op is. ‘Ik ben altijd het trotst op mijn laatste project.’ Het NIOD vond dat het tijd werd om na te denken over toekomstig onderzoek naar oorlog en samenleving. Het werd een hele brede discussie, waarvoor hij heeft samengewerkt met het Netherlands Institute for Advanced Study (NIAS). Samen hebben de twee organisaties buitenlandse collega’s uitgenodigd, en in verband met de coronapandemie moest alles online. Desondanks zijn er ‘hartstikke goede discussies’ gevoerd, aldus Peter. De laatste maand voor zijn pensioen heeft hij zijn buitenlandse collega’s voor het eerst ontmoet. Die ontmoeting, gecombineerd met zijn afscheidsrede, was een mooie afsluiting van Peters loopbaan bij het NIOD.
Internationale samenwerkingen
Een andere verandering die Peter heeft meegemaakt in zijn carrière bij het NIOD is dat internationale samenwerking veel makkelijker is geworden. Hij geeft meteen een voorbeeld: ‘Het moment dat je Word-bestanden met text chains naar elkaar toe kon sturen, dat was zo’n ontzettende innovatie.’ Dit was voor hem eigenlijk een dramatischere innovatie dan de welbekende Zoommeeting van tegenwoordig.
Ook heeft Peter een tijdje in New York gewerkt op een fellowship, en een poosje in Jena, in Duitsland. Het NIOD had en heeft veel internationale samenwerkingen, iets waar het voormalig hoofd Onderzoek erg van genoot. ‘Daar leer je echt wel idioot veel van’, zegt hij. Het is voor historici volgens Peter dan ook erg belangrijk om buiten hun eigen nationale kader te treden. Tegenwoordig kan dat een stuk makkelijker. We hebben nu via het internet wel heel goed toegang tot archieven waar we anders nooit toegang tot zouden hebben.
Opleiden van historici
Toch heeft Peter al die tijd niet enkel bij het NIOD gewerkt. Ik vraag het voormalig hoofd Onderzoek naar zijn loopbaan als docent, iets waar hij zichtbaar trots op is. ‘Ik ben dus in juni met pensioen gegaan, maar sinds 2002 had ik ook een deeltijd hoogleraarschap aan de Universiteit van Amsterdam (UvA).’ Hier begeleidde Peter onder andere proefschriften en masterscripties. Ook gaf hij jaarlijks een keuzevak voor bachelorstudenten. Dit vak heette de laatste jaren ‘Tien jaar oorlog!’, om zijn onderzoek naar de verbinding tussen de Tweede Wereldoorlog en de dekolonisatie in met name Nederlands-Indië te onderzoeken.
De kleine dingen
Wanneer ik hem vervolgens naar een standaard dag op zijn werk vraag, barst Peter in lachen uit. ‘Nou, hoe zag het er uit? Uhm… ik was verantwoordelijk voor het aan de gang houden van het werk van ongeveer vijfendertig mensen.’ Dit betekende veel vergaderen en veel overleggen over projecten en programma’s die liepen of die mensen wilden opstarten. Ook functioneringsgesprekken hoorden erbij. ‘Ik heb ontzettend veel gepraat.’
Peter zag op een dag veel mensen, waaronder ook externe contacten. ‘Daar kreeg je een dag wel mee vol.’ Het was dan ook voornamelijk ontzettend veel grote en kleine beslissingen nemen, vragen beantwoorden en eens in het jaar een jaarplan maken. ‘Als je het negatief zegt, was het heel veel bureaucratie. Maar het ging wel altijd over het vak, dat maakt het dan best prettig.’ Wanneer ik een grapje maak over dat ik sommige dagen te veel mailtjes binnenkrijg, knikt Peter instemmend. ‘Dat snap ik wel, het is voor mij een bekend verschijnsel.’
Onderzoek en bestuur combineren
Peter liet het niet alleen bij aansturen en beslissingen nemen, hij deed en doet zelf onderzoek, ook nu hij met pensioen is. Hier besteedde hij gemiddeld twee dagen per week aan, wat veel op zijn vrije tijd aankwam. ‘Het spannende van onderzoek doen is dat er heel veel in je hoofd zit, en dat moet eruit.’ Als hij dan druk bezig was met andere klusjes, begon zijn verlangen naar onderzoek te jeuken, vertelt hij. Zo heeft Peter het volgehouden om onderzoek te blijven doen. ‘Ik dacht, als ik dat niet doe, dan ben ik alleen maar een manager.’
Het was voor Peter dan ook belangrijk om in het werkproces van onderzoek te blijven zitten. Zo schreef hij het boek De lange Tweede Wereldoorlog over zijn onderzoek naar Nederland tussen 1940 en 1950, waar hij later ook les over gaf. Die nabijheid tot onderzoek was dan ook wat Peters bestuurlijke functie leuk maakte. Het was ook nodig, volgens Peter. Als je te ver van het werk staat, dan neem je de belangrijke dingen, oftewel ‘de boeken en de artikelen die ertoe doen en de discussies die ertoe doen,’ volgens het voormalige hoofd Onderzoek minder waar.
Onderzoek naar verzet in Indonesië
De laatste jaren is Peter bezig geweest met een onderzoek naar Indonesië, samen met prof. dr. Remco Raben, die werkzaam is aan Universiteit Utrecht en de Universiteit van Amsterdam. Ze schrijven een boek over de informatiekanalen over de oorlog in Indonesië. De titel van dat boek staat al vast: Talen van geweld. Stilte, informatie en misleiding in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog, 1945-1949. ‘Die informatievoorziening is door leger en bestuur verdraaid om het draagvlak in Nederland voor de oorlogvoering in Nederlands-Indië te behouden.’ Momenteel onderzoekt Peter ook de rolwisseling van Nederlandse verzetsstrijders die gingen meestrijden tegen de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd. Als alles volgens plan gaat, komt het boek volgend jaar mei uit. Via de website van de Amsterdam University Press zal het direct in open access beschikbaar zijn. Peter kijkt er in ieder geval naar uit.
Tips voor jonge historici
Tot slot heeft Peter nog wel wat handige tips voor studenten die in hun vakgebied willen blijven werken. Hij presenteert ze methodologisch en netjes genummerd.
1. Stageplek
Zorgen dat je een onderzoeksstageplek krijgt bij een docent, en wel eentje die met onderzoek bezig is dat je interessant vindt. ‘Leer die periode echt hoe het werkt en ga netwerken.’ Netwerken is essentieel, want zoals Peter het mooi formuleert,
‘de periode van de unieke eenling is voorbij’.
Daarnaast is het hartstikke leuk om met mensen samen te werken, voegt hij toe.
2. Onderzoek
Probeer om een overzicht te krijgen van welke discussies spelen in het vakgebied dat voor jou belangrijk is. ‘Volg de historiografische debatten, sluit je aan bij online platforms en weet wat je zelf belangrijk vindt,’ luidt de conclusie van zijn tweede tip.
3. Flexibiliteit
‘Wees niet te krampachtig met carrièreplanning’. Soms brengen de meest verrassende omwegen je ook bij je doel.
4. Portfolio
De laatste tip is misschien wel de belangrijkste: zorgen voor een mooi portfolio. Je kan je acties en keuzes volgens Peter het beste als een routekaart zien. ‘Zorg dat je een goed portfolio hebt, dat je altijd aan mensen kan vertellen wie je bent, wat je doet en wat je kunt.’ Je hoeft helemaal niet overal in uit te blinken, zolang je maar gewoon een helder verhaal hebt over wie je bent en wat je wilt.
Fabienne van Wijngaarden zit in haar tweede jaar van de bachelor Geschiedenis. Dit jaar vervult ze bij de Aanzet de rol van hoofdredacteur, iets wat ze met veel passie doet. Ze interesseert zich voornamelijk in internationale betrekkingen en vrouwen- en LHBTQI+ geschiedenis.
Beeld bovenaan: Peter Romijn.
Lees verder
- Jelle Wassenaar en Sef Wijnands, ‘Interview met symposiumspreker… Bart Luttikhuis. Indonesië: dromen over hoop en herinneringen aan geweld.’ Historisch Tijdschrift Aanzet 30, no. 2 (februari 2015): 39-43.
- Bastiaan Nugteren, ‘De koloniale geschiedenisles: Het geschiedenisonderwijs in Nederlands-Indië (1900-1940).’ Historisch Tijdschrift Aanzet 28, no. 2 (mei 2013): 3-13.