Minder Rembrandt, meer Ruysch

5 minutes By Dasja Zonneveldt, in Dutch.

Why do we see so few female artists in museums? Despite social and institutional barriers, there have definitely been women who were successful in the art world. It’s time to shed more light on these women and to do justice to this often neglected part of (art) history.


Ken jij vijf vrouwelijke kunstenaars uit de zeventiende eeuw? En hoeveel ken je er die vóór de twintigste eeuw leefden? De kans is groot dat het lastig is om hun namen te noemen. Waarschijnlijk is het makkelijker om vijf van hun mannelijke collega’s op te sommen. Dat is ook niet gek, want in musea, in kunstgeschiedenisboeken en op veilingen zijn weinig vrouwelijke kunstenaars te bekennen. Uit onderzoek van Mama Cash bleek dat maar liefst 87 procent van de kunstwerken in Nederlandse musea van mannelijke kunstenaars is. In musea die kunst tonen van voor de twintigste eeuw is dit percentage zelfs nog hoger. Hoe kan dat? Waren er zo weinig vrouwelijke kunstenaars? Of is er iets anders aan de hand?

In 1971 publiceerde kunsthistorica Linda Nochlin haar baanbrekende essay ‘Why have there been no great women artists?’, waarmee ze de kunstwetenschap voorgoed herdefinieerde. Lange tijd werd gedacht dat er geen grote vrouwelijke kunstenaars waren, omdat mannelijke kunstenaars simpelweg betere kunst maakten. Nochlin beargumenteerde daarentegen dat de afwezigheid van vrouwelijke kunstenaars juist werd veroorzaakt door sociale en institutionele barrières. Enerzijds waren er culturele noties van genderrollen die verhinderden dat vrouwen carrière konden maken. Anderzijds kregen ze tot ver in de negentiende eeuw geen toegang tot (kunst)onderwijs of culturele instituties. Dit kwam deels door inhoudelijke bezwaren die betrekking hadden op de genderspecifieke rol van vrouwen, maar het had ook een praktische inslag. Mannen leerden tekenen door te oefenen op naaktmodellen. Voor vrouwen was het niet gepast om in dezelfde ruimte te zijn als naakte mensen. Zonder toegang tot middelen en instituties was het voor vrouwen moeilijk om kunstenaar te worden.

Maria van Oosterwijck, Bloemen in een versierde vaas, 1670-1679?. Bron: Collectie Mauritshuis, Den Haag

Toch waren er wel degelijk vrouwen die kunst maakten, sommige met groot succes. Maria van Oosterwijck behoorde tot de zeventiende-eeuwse top van stillevenschilders. Haar schilderijen werden voor gigantische bedragen verkocht onder de Europese adel. Onder anderen zonnekoning Lodewijk XIV, Engelse koning-stadhouder Willem III en zijn vrouw Mary Stuart en keizer Leopold I van het Heilige Roomse Rijk hadden werken van haar in hun collectie. Ook Rachel Ruysch was een bekende schilder van bloemstillevens. Ze verbleef zelfs enige tijd aan het hof van keurvorst Johan Willem van de Palts in Düsseldorf. Van haar hand zijn zo’n honderd schilderijen bekend.

Als vrouwen al toegang kregen tot de artistieke wereld, dan was dat vaak binnen de decoratieve kunst of de wat minder hoogstaande kunstvormen. Deze genres genoten wellicht minder aanzien, maar waren alsnog erg geliefd én winstgevend. In de zeventiende eeuw was de knipselkunst bijvoorbeeld razend populair. Keizer Leopold betaalde 4.000 gulden voor een knipselwerk van Johanna Koerten-Blok (1650-1715). Ter vergelijking: Rembrandt verdiende 1600 gulden met de Nachtwacht. Onder haar bewonderaars bevond zich een aantal vooraanstaande figuren, waaronder tsaar Peter de Grote.

Ondanks sociale en institutionele hindernissen waren er dus wel degelijk succesvolle vrouwelijke kunstenaars. Vaak kwamen zij uit artistieke gezinnen en kregen zij bij familieleden een opleiding. Hoe komt het dat we ze niet kennen? Deels heeft het te maken met het feit dat werk van de vrouwen vooral in huiselijke sfeer bleef en niet bewaard werd. Ook heeft de ontwikkeling van de kunstwereld een grote rol gespeeld. In deze wereld maakten voornamelijk mannelijke wetenschappers, critici en conservatoren de dienst uit. Zij bepaalden wat kunst was, wat het waard was om te bewaren, te kopen of tentoon te stellen. En dat was voornamelijk werk van mannelijke kunstenaars. Mannen werden eerder gezien als genie of groots kunstenaar dan vrouwen. Genderstereotypes en –vooroordelen spelen hier een grote rol.

Neem het werk van Judith Leyster. Ze leerde schilderen in het atelier van Frans de Grebber en later Frans Hals. Ze specialiseerde zich in genrestukken, taferelen uit het dagelijkse leven, en was vanaf 1633 het enige vrouwelijke lid van het Haarlemse schildersgilde. Het gilde was een genootschap waar kunstenaars zich bij aansloten en dat was opgericht om hun rechten en belangen te beschermen. Leyster begon een eigen atelier en kon leerlingen in dienst nemen, wat vrij bijzonder was voor een vrouw in die tijd. Na haar dood raakte ze in de vergetelheid. Enkele van haar schilderijen werden ten onrechte toegeschreven aan Frans Hals. Als leerling was ze waarschijnlijk sterk door hem geïnspireerd, maar misschien speelden vooroordelen ook een rol. Kan het zijn dat er werd gedacht dat een vrouw die schilderijen niet kon hebben gemaakt?

Judith Leyster, De serenade, 1629. Bron: Collectie Rijksmuseum, Amsterdam

In de hedendaagse kunstwereld zijn er ook financiële factoren die invloed hebben op de zichtbaarheid van vrouwelijke kunstenaars. Blockbuster-tentoonstellingen van bekende kunstenaars trekken veel bezoekers en leveren ook veel geld op. Voor musea zijn tentoonstellingen over Rembrandt daardoor aantrekkelijker dan exposities over Rachel Ruysch. Hierdoor wordt de historische ongelijkheid vergroot en raken vrouwelijke kunstenaars steeds meer in de vergetelheid.

Volledig vergeten worden ze niet. De laatste jaren groeit de aandacht voor vrouwen in de museumwereld. In Rijksmuseum Twente is momenteel een tentoonstelling over Artemisia Gentilleschi en in het Drents Museum over Frida Kahlo. Maar een incidentele tentoonstelling is niet genoeg. Vrouwelijke kunstenaars waren en zijn geen uitzondering. Juist het feit dat ze prachtige kunst konden maken ondanks maatschappelijke hindernissen, verdient erkenning.

Het is tijd dat musea actie ondernemen. Als vooraanstaande culturele instituten hebben ze de taak om (kunst)geschiedenis te bewaren en met het publiek te delen. Lange tijd hebben ze voornamelijk aandacht gehad voor mannelijke kunstenaars en hierdoor een vertekend beeld gegeven van de geschiedenis. Die tijd is voorbij. Musea moeten structureel meer doen om het aandeel van vrouwelijke kunstenaars in hun collectie te vergroten. Vrouwen moeten ook zichtbaarder worden in de permanente presentatie van de collectie. 13% is niet genoeg. In het museum moet minder Rembrandt te zien zijn en meer Ruysch.

Dasja Zonneveldt studied Dutch language and literature, and History. She is interested in gender and colonial history. Currently, she is working at the Rijksmuseum and Centraal Museum as a Front Office employee.

Lees verder

Lees ook