Volume 37, nr. 2 3 minutes By Maud Roelse, Dutch
Review of Slavernij en de stad Utrecht by Nancy Jouwe, Matthijs Kuipers and Remco Raben: ‘De bundel is een startpunt, want er is nog veel werk te verrichten.’
In 2019 werd er een motie in de Utrechtse gemeenteraad aangenomen waarin gevraagd werd om een onderzoek naar het slavernijverleden van de stad Utrecht. Twee jaar later werden de resultaten van dit onderzoek gepresenteerd in de bundel Slavernij en de stad Utrecht onder redactie van Nancy Jouwe, Matthijs Kuipers en Remco Raben. De bundel is een startpunt, want er is nog veel onderzoek te verrichten. Naar het slavernijverleden van Utrecht was nog weinig tot geen onderzoek gedaan, dus de auteurs stonden voor een grote opgave. Deze opgave moest ook nog eens in beperkte tijd worden verricht, daar publicatie met Keti Koti 2021 de wens van de gemeente was. Dat streven is dus behaald, maar is het ook gelukt een evenwichtige bundel te presenteren die de manieren waarop de stad Utrecht met de slavernij verbonden was, aan het voetlicht brengt?
De keuze om het onderzoek de vorm van een bundel van twintig artikelen te geven, is ongetwijfeld beïnvloed door tijdsdruk, maar biedt ook de ruimte het onderwerp vanuit verschillende invalshoeken te belichten, door achttien auteurs met verschillende achtergronden. Nadeel hiervan is dat artikelen inhoudelijk overlappen. Telkens wordt toegelicht dat er nooit veel aandacht was voor het slavernijverleden van de stad Utrecht, omdat het geen havenstad is, het aandeel in de slavernij klein was in vergelijking met steden als Amsterdam, Middelburg of Rotterdam, en er geen kamer (afdeling) van de VOC gevestigd was. De retorische vraag ‘Is het niet wat vergezocht om de stad Utrecht aan de slavernij te verbinden?’ wordt op verschillende manieren in de artikelen verwerkt, terwijl de lezers waarschijnlijk wel begrijpen dat dit niet het geval is, gezien dat er een 328 pagina’s tellende bundel over is geschreven. Mogelijk heeft het redigeren van de bundel ook iets onder de tijdsdruk geleden. Daarnaast had iets meer positionering in de huidige ontwikkelingen in onderzoek naar slavernijverledens van steden het werk gesierd, want er gebeurt de laatste jaren veel in dit onderzoeksveld.
De manier waarop in verschillende artikelen, zoals die van Wim Manuhutu over VOC-admiraal Steven van der Haghen en slavenhandelaar en koopman George Beens, wordt ingezoomd op het niveau van het individu, maakt het verleden tastbaar en inzichtelijk. Er wordt niet enkel aandacht besteed aan individuen, maar ook aan instituties, zoals de Provinciale Utrechtse Geoctroyeerde Compagnie, en aan het bestuur van de stad. Hoezeer het lokale bestuur in de vorm van de vroedschap verweven was met slavenhandel en handel in door slavenarbeid geproduceerde goederen, wordt treffend beschreven. Het verhaal van hoe ‘de gewone burger’ hierin betrokken was – de VOC was een belangrijke werkgever in Utrecht – verdient nog meer aandacht, en daar ligt dan ook nog ruimte voor verder onderzoek.
Naast de hierboven genoemde onderwerpen is er ook een achttal artikelen opgenomen over de kerk en abolitionisten, en zwarte aanwezigheid in Utrecht. De verscheidenheid aan onderwerpen is zowel een kracht als een zwakte. Er kan op veel verschillende thema’s licht worden geschenen, maar die verscheidenheid laat ook een enigszins onbevredigend gevoel achter. Het zijn namelijk verkennende artikelen, die de aanzet vormen voor verder onderzoek. Kortom: er is werk te doen.