Beatrice de Graaf, Tegen de Terreur

  14 minuten    Door Boris Wesseldijk, Nederlands.

Interview met de vooraanstaande expert op het gebied van de geschiedenis van terrorisme, Beatrice de Graaf, over de erfenis van het Congres van Wenen.


Beatrice de Graaf is hoogleraar History of International relations and Global Governance en een veelgevraagd expert op het gebied van veiligheid en terrorisme. Veelvuldig is ze te zien in praatprogramma’s. Daarnaast is ze auteur van vele boeken. Haar misschien wel bekendste boek is Tegen de Terreur: Hoe Europa veilig werd na Napoleon. Dat boek was de aanleiding voor dit interview en het startpunt van alle vragen. 

Op een typische herfstdag heb ik op goed geluk een mailtje gestuurd naar Beatrice de Graaf met de vraag of zij bereid was een interview te doen. Het zou aanvankelijk alleen voor een magazine (‘Politina’) van een cursusprogramma gebruikt gaan worden, maar voor het Historisch Tijdschrift de Aanzet was het net zo sterk van toepassing. Grote dank aan prof. dr. Beatrice de Graaf voor de warme en hartelijke medewerking en dit interessante en organische interview.

Prent ‘Het Congres der Geallieerde Mogendhen te Weenen’ (Congres van Wenen) uit 1815, maker onbekend. Bron: het Rijksmuseum.

U wordt natuurlijk vaak uitgenodigd bij talkshows als het over terrorisme gaat. Is het terrorisme uit het verleden wel te vergelijken met het hedendaagse fenomeen?

‘Jazeker, alles is te vergelijken. Het hangt er alleen van af wat je ermee doet. ‘Terrorist’ is een Essentially Contested Concept, ofwel er is niet duidelijk wat ermee wordt bedoeld. Er zijn verschillende terroristen aan te wijzen: religieus gemotiveerd, maar ook lone wolves. Het gaat ook om perspectief: wij zien iemand als terrorist, diegene ziet zichzelf als een verlosser.’

Illustratie ‘Executie van de hertog van Enghien op 21 maart 1804’, maker onbekend. Bron: Wikimedia Commons.

Waar is de geschiedenis van terrorisme begonnen?

‘In de zestiende en zeventiende eeuw was terrorisme een Terror Dei, de angst die door God was gegeven om vijanden angst aan te jagen. Dit werd gebruikt door het gezag op haar burgers. Vanaf de Franse Revolutie is het begrip geseculariseerd geraakt en werd de term geplakt op meer volkse activiteiten. De moderne term zoals we die vandaag de dag gebruiken is begonnen bij ‘De Terreur’ van Maximilien de Robespierre. Zijn radicale denkbeelden over de Franse Republiek moest eigenlijk iedereen aanhangen. Later werd het door de Europese mogendheden gebruikt om het volk ‘morele gezondheid’ bij te brengen en om de terreurregimes actief mee te bestrijden. Het Congres van Wenen wilde een collectieve veiligheid optuigen door de gewapende ‘radicale Jacobijnen’, de niet-statelijke macht in Frankrijk, aan te pakken. Ten tweede kwam het gevaar natuurlijk ook van Napoleon, de statelijke variant. Via deze wegen werd revolutie geëxporteerd en beiden moesten worden vernietigd. Er kwam een focus op de balanced power, geen enkel land in Europa moest meer gevaarlijk worden. Als voorbeeld namen de mogendheden Oostenrijk, Pruisen en Groot-Brittannië de kidnapping en liquidatie van de hertog van Enghuin in 1804. Daarover was grote verontwaardiging. Het was niet waardig op het slagveld, er was geen proces, het was een brute moord. Napoleon was hiervoor verantwoordelijk. De Geallieerden vonden dat moest worden voorkomen dat een despoot zoals Napoleon ooit weer de macht kon grijpen.’

Waar kwam die vredelievendheid van de monarchieën opeens vandaan? De eeuwen daarvoor hadden dynastieën elkaar constant bevochten. 

‘Dat is een interessante vraag. Tussen de revolutie en het Congres was het natuurlijk zo’n 25 jaar onafgebroken oorlog door die revolutie in Frankrijk, een enorm intensieve periode. Ruim vijf miljoen Europeanen vonden de dood, dat is op de bevolking van destijds een ingrijpend aantal. Men was gechoqueerd over dodenaantallen als gevolg van ziekte en hongersnood. De pest uit de Middeleeuwen kan ermee worden vergeleken. Moe van oorlog en ellende drong het besef door dat er rust nodig was.’ 

Portret door Thomas Lawrence van Klemens von Metternich (1773-1859), Duits-Oostenrijkse diplomaat, politicus en staatsman. Bron: Kunsthistorisches Museum.
Portret van Gebhard Leberecht von Blücher (1742-1819), vorst van Wahlstatt en Pruisisch generaal. Bron: Stiftung Stadsmuseum Berlin.

Waren het zulke visionairen aan de onderhandelingstafel bij het Congres van Wenen? Metternich of Von Blücher bijvoorbeeld?

‘Ja, Metternich was een visionair. Hij zag het als een groot goed dat koningshuizen overal in Europa terugkeerden op de troon. De Restauratie werd dus niet beleefd als een ramp, want het was eindelijk klaar met die oorlogen. Professor Michael Broers heeft aangetoond dat er na Napoleon veel minder vorstendommen waren in Europa doordat koninklijk gezag werd gecentraliseerd. Legers werden gecentraliseerd, zo ook de post, grondwetten bleven overeind, waardoor de staat een steeds grotere rol ging spelen die de natiestaat inluidde. Dat ging niet even rechtvaardig, want dit ging hand-in-hand met de acquisitie van landdelen, ook buiten Europa, maar je kunt wel spreken van modernisering. Het gezag, geleid door de vorst, vestigde haar legitimiteit niet meer op God, maar op een volk. Een enorme shift in de eerste plaats, maar natuurlijk ook onderdeel van modernisering. In de historiografie is er daarentegen vaak het terugkerende whig interpretation of history: geschiedenis bestaat in feite alleen maar uit slechtheid en tegenspoed. Er wordt gewezen op een teleologisch verband waarbij de ‘waaromvraag’ steevast wordt beantwoord met de ellende van de geschiedenis. Daar heb ik moeite mee.’ 

Kunnen de inlichtingendiensten vandaag de dag nog iets leren van het Congres van Wenen? 

‘Je kunt altijd leren van de geschiedenis. Inlichtingendiensten van nu kunnen leren hoe modern en hoe kwetsbaar centraal geregelde nationale inlichtingen zijn. We denken dat dat een onlosmakelijk onderdeel is van het nationale veiligheidscomplex en het altijd zo is geweest. Inlichtingendiensten zijn eigenlijk pas van een recente datum, pas na de Tweede Wereldoorlog zijn ze opgericht. In de negentiende eeuw had je wel militaire inlichtingen, maar er werd meer gekeken naar de sfeer en stemming dat onder de mensen leefde. In de periode van de Franse Revolutie en Napoleon greep het volk de macht. De minister van politie Joseph Fouché noemde de L’esprit Publique essentieel als pijler van kennis voor wat het volk bezielt en begeestert. Voor je het weet gaan ze namelijk de straat op en roepen ze om de guillotine. De natiestaat moest dus onderzoeken waar de bewegingen uit de samenleving vandaan komen die verandering willen. Daar kunnen de inlichtingendiensten van vandaag de dag heel goed van leren.’

Portret van Joseph Fouché (1759-1820), hertog van Otranto, minister van Politie, maker onbekend. Bron: het Paleis van Versailles.
Portret door Pierre-Paul Prud’hon van Charles-Maurice de Talleyrand-Périgord (1754-1838), hertog van Talleyrand, vorst van Benevento en Frans diplomaat. Bron Château de Valençay.
Portret van Cornelis Felix van Maanen (1769-1846), Nederlandse minister van Justitie, maker onbekend. Bron: Kunstmuseum Den Haag.

U noemt Fouché, die toch een behoorlijk opportunistisch politicus is. Een andere bekende opportunist is Charles-Maurice de Talleyrand, wie van de twee had deze eigenschap het meest?

‘Wij denken nu snel in termen van ‘landverrader’ of ‘collaborateur’ als je met de vijand heult. Neem nu eens de minister van justitie Cornelis Felix van Maanen. Hij diende onder de Bataafse Republiek, daarna werkte hij samen met Lodewijk Napoleon in het Koninkrijk Holland, later  ten tijde van de inlijving en onder koning Willem I vervulde hij deze rol tot 1842. Bestuurders dachten meer aan het dienen van de wet en veiligheid in het landsbelang, ongeacht wie er aan de macht was. Geenszins kwam er opportunisme bij kijken, zo ook niet bij Fouché en Talleyrand. Het is een moderne opvatting dat er sprake is van verraad, want zij dienden de orde. Uiteraard gingen de machtswisselingen in Frankrijk wel erg snel, maar de hertog van Wellington, Arthur Wellesley, vond dat Fouché en Talleyrand moesten blijven zitten omdat zij gewoon kennis van zaken hadden. Talleyrand zat bij het Congres van Wenen aan tafel, Fouché wist alles van de binnenlandse veiligheidsdiensten. De bureaucratie was daarnaast te klein, je had helemaal geen vervangende ambtenaren.’

Illustratie van moord op keizerin Elisabeth van Oostenrijk (oftewel: Sisi) door Luigi Lucheni, 1898. Bron: Le Petit Journal, via Wikimedia Commons.

Een inlichtingendienst zoals Europol zou je kunnen zien als een supranationale organisatie met veel bevoegdheden. Denkt u dat Europol een voortzetting is uit de verregaande samenwerking na het Congres van Wenen?

‘Ja, dat zou je zo kunnen zeggen. Tussen 1648 en 1815 heb je een handvol internationale congressen gehad. Bijvoorbeeld de Vredes van Rijswijk, Utrecht en Rastatt. Na het Congres van Wenen heb je doorlopend internationale conventies. Niet alleen van Aken, Lobau of Verona, maar ook de bijeenkomsten op vakministerieel niveau zoals justitie, postsysteem of de rol van de kerk. Dit bevorderde de samenwerking en de institutionalisering ervan mondde uit in de Europese Unie. Wat betreft Europol: in het Interbellum had je al een politieorganisatie die weer voortkwam uit een conferentie tegen terrorisme. Dus er zijn al langer tradities van politieorganisaties die transnationale bedreigingen signaleren en samenwerken om bijvoorbeeld de dreiging van extremisme te coördineren en aanslagen op staatshoofden te voorkomen. De moord op keizerin Sissi zette een anti-anarchistische conventie op gang, haar moordenaar was immers een Italiaanse anarchist, die resulteerde in Europese wetgeving en informatie-uitwisseling: Interpol was geboren, de voorloper van Europol.        

De zwaardmacht van de nationale overheid, politie en justitie, is het laatste bastion van de nationale soevereiniteit. Economie, handel, migratie: allemaal wordt dit hedendaags afgestemd op internationaal niveau. Het is nu, maar het was in het interbellum onontkoombaar om samen te werken met autoritaire landen. Bijvoorbeeld, het hoofdkwartier van Interpol was in Berlijn en Reinhard Heydrich, de beruchte SS-generaal, was er de baas. Hij gebruikte Interpol om gegevens te verzamelen over politieke tegenstanders, sociaaldemocraten en joden. Dan is het dus de vraag: hoe zit het met de accountability, ofwel aan wie wordt er verantwoording afgelegd? En: wat is de democratische inbedding en is er een constitutioneel tegenwicht? Als de Nederlandse en Russische politie in de negentiende eeuw gegevens gaan uitwisselen over anarchisten dan is de vraag wat een anarchist is. Destijds werd je in Rusland als oppositioneel snel voor een anarchist uitgemaakt, dan kun je concluderen dat er daar andere kenmerken voor werden gehanteerd.’

Die verregaande bevoegdheden van inlichtingendiensten wilde ik het graag over hebben. In het publieke debat wordt vaak beweerd dat de privacy in het geding komt. 

‘Ja, dat is ook een heel pril, kwetsbaar iets. Het is nog niet zo lang wettelijk vastgelegd. In de negentiende eeuw waren er al wel burgerrechten zoals het briefgeheim, de vrijwaring van censuur, het verbod op huisinval zonder bewijsmateriaal en het Habeas Corpus: de verdachte moet kennis nemen van een tegen hem ingediende aanklacht. De huidige Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) is van de moderne tijd met computers.’ 

Nu bestaat er de roep om inlichtingen- en veiligheidsdiensten nog meer bevoegdheden te geven. In 2018 was er een discussie over de zogenaamde ‘Sleepwet’. Aan de ene kant politici die zeggen: dit is voor onze veiligheid. Aan de andere kant experts die aangeven: de privacy wordt niet gewaarborgd.

‘De wapens, de instrumenten die de overheid heeft, lopen achter de feiten aan. Ten eerste: democratische overheden vechten altijd met één arm op de rug, omdat ze niet hun burgers kunnen onderdrukken. Gelukkig maar. De ‘Sleepwet’, een samenvoeging tussen sleepnet en wet, impliceert dat er ongericht naar informatie wordt gezocht die onterecht lang wordt bewaard. De juiste naam is de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv) en stamt uit 2002. Deze is verouderd omdat het tijdperk met sociale media na invoering nog moest komen. Nu is er steeds een pendelbeweging: in 1994 riep het CDA dat de buitenlandse inlichtingen overbodig waren geworden vanwege de vrede door het aflopen van de Koude Oorlog. Niet meer bevoegdheden, niet eens meer geld. Daar zijn we natuurlijk wel van teruggekomen met jihadistische dreigingen, terrorisme uit extreemlinkse of -rechtse hoek of de klassieke staatsspionage van Rusland en China. De vraag naar bevoegdheden om ons te beschermen naar dreigingen van buitenaf is er genoeg, nu is alleen de vraag hoe ver die mogen gaan.     Dat is een terugkerend debat: meer bevoegdheden voor de overheid, geeft ook de nood van een contrapunt van controle en accountability. In een tijd van open internet kan de staat alle gegevens van iedereen verzamelen, maar dan moet je de burger wel meer toegang tot het recht geven.   Het is alleen wel heel moeilijk om de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) te controleren. Zij mogen namelijk werken met afgeschermde getuigen, hoeven hun bronnen niet te openbaren en mogen heel veel doen omtrent het verzamelen van gegevens. Op het moment dat je de Wiv nog meer bevoegdheden geeft, zul je ook de controle moeten opvoeren. Dat is een toezichtcommissie en die heeft al een paar keer aan de bel getrokken dat de werkdruk te hoog is. Dus je moet via die burger die toegang tot het recht heeft te weten kunnen komen wat er over hem of haar wordt verzameld.’ 

De AIVD valt onder het ministerie van Binnenlandse Zaken met aan het hoofd een verantwoordelijk minister. Die heeft toch een democratisch mandaat? 

‘Ja, elke minister heeft een democratisch mandaat. Dit gaat echter over de uitvoerende organisaties die inperkingen kunnen maken op je vrijheidsrechten. Dan moet er een wet van corresponderende vaten zijn, die rechtswaarborgen voortbrengen als burgers persoonlijk doelwit worden van de politie. Dat is het probleem met de AIVD: daar gaat het niet om een burger die direct voor een rechter wordt gedaagd, maar over iets waarvan je niet weet wat er over jou wordt verzameld. Met de huidige technologie worden er zoveel mensen onderzocht, dat er ook onbedoeld doelwit kunnen worden van de AIVD. Zij worden niet genotificeerd en het is onbekend hoelang die informatie wordt vastgehouden en met wie het wordt gedeeld. De status-quo voorziet in allerlei dingen die ze kunnen doen, bijvoorbeeld telefoons afluisteren, data aftappen, noem maar op: dit mag allemaal. Dan is het mandaat niet het probleem, maar de democratische controle. Dan is blijft de vraag: is er naast die vergroting van bevoegdheden ook een verhoging van de controle ingebouwd?’

Prent ‘Retour d’Elbe’ (De terugkeer uit Elba), 1815, maker onbekend. Bron: Amsterdam Museum.

Helder. Als we nu weer even terug gaan naar het Congres van Wenen, wie waren daar nu de grote visionairen als het ging om de veiligheid van burgers?

‘Het Congres van Wenen was natuurlijk niet bedacht ver van tevoren, het was uit nood geboren. Het eerste wapenfeit was de vredesondertekening in Chaumont op 9 maart 1814, na de eerste verbanning van Napoleon. Hij was de boosdoener: hij was het die landen had bezet, het Heilig Roomse Rijk had ontbonden, kerkelijke gebieden had geclaimd en veel van zijn tegenstanders had verbannen uit Frankrijk. De vraag was toen: wat gaan we doen met deze ravage? Het Congres was niet bedoeld voor een visionaire herinrichting van Europa. De puinhopen van Napoleon moesten worden opgeruimd. Op 7 maart 1815 was Napoleon echter teruggekeerd in Parijs vanuit Elba, waarna hij zijn macht herstelde. De vraag is nu, en dat is een beetje contrafactual history, of dat de afspraken van het Congres van Wenen vastgelegd in de slotakte uit november 1814 wel waren beklijfd indien Napoleon niet was teruggekeerd. Op 15 maart 1815, acht dagen na Napoleons terugkeer in Parijs, sloten de Geallieerden al een verdrag [het eerste verdrag van de reeks verdragen in Wenen, red] op de collectieve veiligheid van Europa! Dit is een onderbelichte gebeurtenis in de geschiedenis, want ik durf te beweren dat dit verdrag belangrijker is dan het hele Congres van Wenen. Er stond in dat er een geconsolideerde vrede moest komen. Normaal gesproken voer je een oorlog, sluit je een vrede en keer je huiswaarts. Nu werd er gezegd: we gaan niet naar huis voordat we in Frankrijk alle oorzaken van revolutionaire agressie hebben weggeruimd. De collectieve veiligheid van Europa moet ook in vredestijd verankerd zijn. Dit was een revolutionair idee. Napoleon werd in juni 1815 verslagen bij Waterloo, waarna Geallieerde legers naar Parijs trokken en twee derde van het Franse territorium bezetten. Eigenlijk wat ook met Duitsland in 1945 gebeurde. Vier principes werden daarbij leidend:

  1. Frankrijk stabiliseren,
  2. Frankrijk debonapartiseren,
  3. het leger hervormen en
  4. een nieuwe revolutie voorkomen.

Potsdam-achtige principes, maar dan voor Frankrijk. Dat was een nieuw idee, ofwel het ‘visionaire’, maar dat was dus niet mogelijk geweest als Napoleon niet terug was gekomen. Napoleon kun je als de visionair zien doordat hij een dystopisch rijk probeerde te verenigen van de Middellandse Zee tot de Oeral, wat op ontzettend veel weerstand stuitte. Want bureaucraten, generaals en ministers wilden niet weer een bloedige 25 jaar herhalen met oorlog en een Continentaal Stelsel waardoor de handel instortte. Er moest rust komen. Dus dat moest worden vastgelegd in het Tweede Verdrag van Parijs (november 1815) en het Verdrag van de Quadruple Alliantie (1814) met een militaire bijstandsverplichting. Dat laatste was een soort van artikel 5 van de NAVO! Ook een systeem van reparatiebetalingen kwam op gang, alsook een systeem van militaire bezetting van Frankrijk en een systeem van samenwerking tussen politie, een intelligence agency, om de geest van opstandigheid te temmen.’

Wie had dat ooit gedacht? Wat zijn we toch blij dat Napoleon terug is gekomen. Of zoals Thomas Nipperdey zei: “Am anfang war Napoleon”, wat dus niet alleen geldt voor het Duits nationalisme, maar ook voor de veiligheid in Europa?

‘Ja, inderdaad! Ik gebruik die zin van Nipperdey graag, die is prachtig!’

Wopke Hoekstra wordt geïnterviewd op het Binnenhof in Den Haag, 2022. Bron: Niksweter via Wikimedia Commons (CC BY-SA 4.0)

Even over een CDA’er die regelmatig in het nieuws is: Wopke Hoekstra. Hij heeft namelijk een aantal Russische diplomaten uitgezet in april 2022, is dat eigenlijk wel slim om te doen?

‘Het gaat eigenlijk nooit om de spionnen zelf, tenzij ze echt gruwelijke dingen doen. Spionnen zijn gewoon pionnen in een geopolitiek machtsspel. Op het moment dat het Kremlin op grove wijze internationale afspraken schendt en ondermijnt, dan moet je wel een symbolische handeling verrichten. Als je wat spionnen uitzet, komt de boodschap wel aan.’ 

Een ander groot bezwaar is dat van deze spionnen bekend is met wie ze werken, hun netwerk is bekend. Ze hebben twee weken om het land te verlaten en kunnen hun netwerk oprollen.

‘Ja, dat klopt. Maar op dat moment is blijkbaar de politieke, symbolische daad nodig omdat de grensoverschrijdende daden van het Kremlin als zo heftig worden verondersteld. Ik geef Wopke Hoekstra in deze gelijk.’ 

Werden er ten tijde van het Congres van Wenen mensen uitgezet?

‘Ja, als je bijvoorbeeld bonapartist of revolutionair was, kon dit gebeuren. De Geallieerde raad vergaderde vaak in Parijs om lijsten van personen te bespreken die verdacht waren. De vraag was dan vaak waar ze moesten worden uitgezet. Vaak vluchtten spionnen, bonapartisten en revolutionairen naar Brussel, in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Bijvoorbeeld Fouché, die deed dat na zijn ontslag door Lodewijk XVIII ook. Daar was het klimaat relatief gezien liberaler, met veel minder controle en censuur dan in bijvoorbeeld Pruisen, Oostenrijk of Rusland. De kritiek op het uitzetten was: die spionnen moeten alleen kunnen vluchten naar gebieden waar ze onder controle kunnen worden gehouden. Verbanning was dus een gangbare straf, maar de doorlopende discussie ging over de locatie, waar moeten ze heen?’

Destijds waren het dus wat grotere namen, Fouché die u noemde. Vandaag de dag kun je de Russische diplomaten niet meer controleren als ze terug naar Rusland gaan. Die spionnen zijn pionnen, handlangers van een dictator. Daarmee is zo’n uitzetting dan alsnog nutteloos?

‘Het klopt dat je ze niet meer kunt controleren als ze in Rusland zijn, maar het leidt wel tot gezichtsverlies voor de Russische diplomatie. Dat weegt dan zwaarder. Het is symboolpolitiek, niet meer dan dat inderdaad.’ 

Als we dit dan weer terugkoppelen naar 1815: voor Fouché was het geen gezichtsverlies om uitgezet te worden? 

‘Het grote verschil is alleen dat de Russische spionnen in dienst zijn van een vijandige mogendheid. Fouché is iemand die ‘zichzelf’ vertegenwoordigde en dus buiten een mogendheid stond. Dat komt omdat hij in opstand kwam tegen alle mogendheden die autoritair waren. Fouché en andere uitgezette ‘spionnen’ zijn outcasts, verstotenen.     Er waren in die tijd overal in Europese landen spionnen actief en die werden dan niet uitgezet, maar belandden in de gevangenis. Het was minder gereguleerd, een minder geldende aanpak. Tegelijkertijd was het ook op kleinere schaal: niet 40 in een keer, maar een handvol. Dat kwam omdat de bureaucratie niet zo ver was ontwikkeld, je had geen consulaten en ambassades. En door het ontbreken van grote, georganiseerde geheime diensten. Dat zijn de twee grote verschillen.’

Portret door Thomas Lawrence van Arthur Wellesley, hertog van Wellington, gemaakt tussen 1815 en 1816. Bron: Apsley House.

Werden politici rond 1815 ernstig bedreigd zoals nu?

‘Zeker, zij werden ernstig bedreigd. Aanslagen mislukten wel meestal, maar het scheelde niet veel. Arthur Wellesley, de hertog van Wellington, kwam met zijn koets terug van een Operabezoek in Parijs en een kogel miste hem op een haar na. Ook was er een brandaanslag op zijn huis, de Britse ambassade. Op de koning van Engeland was ook een aanslag. Voorbeelden van wat er wel is gelukt, zijn er ook. De hertog van Berry, Karel Ferdinand van Bourbon, werd in een theater vermoord. Er waren dus doorlopend aanslagen. De kans dat je om het leven kwam als politicus was ontzettend hoog. Er waren namelijk veel gefrustreerde veteranen die rondzwierven door het land op halfsoldij, demi-soldie, omdat de oorlog voorbij was. Er was eigenlijk geen veilige sfeer.’

Prent ‘La mort du duc de Berry’ (De dood van de hertog van Berry), gemaakt tussen 1833 en 1880, maker onbekend. Bron: Koninklijke Bibliotheek.

Hoe goed waren die inlichtingendiensten van destijds in het beveiligen van publieke personen?

‘Niet goed. Je had geen security detailed program zoals nu. Wellington had geen lijfwacht, hij kwam alleen thuis. Fouché had misschien 30 agenten door het hele land. Dus die omvang en manier van controle, die human intelligence en open source intelligence waren er niet.’

Hoe houden we Europa vandaag de dag veilig tegen spionage, terrorisme en het agressieve Rusland van Poetin?

‘Wat ik interessant vind, is zoals we het interview begonnen: de geboorte van het moderne concept van terrorisme. Er is een statelijke kant, een terreur kant: mensen grijpen de macht en vestigen een terreurregime. Ook is er een niet-statelijke kant, dus terroristen die staten aanvallen. Vooral het statelijke terrorisme, die terreur is voornamelijk de hoofddreiging in plaats van de niet-statelijke zoals Jihadisten en andere radicalen. Dat is duidelijk geworden na de Russische inval in Oekraïne. Dat is de grootste dreiging vandaag de dag. En hoe houd je Europa veilig? Investeer in veiligheidsbeleid, die zelf geen terroristische neigingen bevat. Ofwel, die democratisch gegrondvest is, met accountability, zonder enige uitmonding in terroristische daden en zonder mechanisme dat mensen uitsluit. Persvrijheid en vrije rechtspraak moeten worden gewaarborgd en censuur moet niet te vaak worden ingezet. Het antwoord van de vijand moet je zelf verre van blijven.’ 

Boris Wesseldijk is de Commissaris Extern van de Utrechtse Historische Studentenkring (UHSK). Vorig jaar was hij secretaris bij de redactie van De Aanzet. Dit jaar gaat hij een nieuw avontuur aan met de podcast Studio ’82. Boris is derdejaars student Geschiedenis en heeft de specialisatie ‘Politieke strijd in modern Europa’ gevolgd. Ideeëngeschiedenis en haar politieke gevolgen binnen de overheid behoren tot zijn belangrijkste interesses. Dit is de reden dat hij momenteel ook de minor Bestuurs- en organisatiewetenschap (B&O) volgt.

Beeld bovenaan: cover van boek. Beatrice de Graaf, Tegen de terreur: Hoe Europa veilig werd na Napoleon. Prometheus, Amsterdam, 2019. 512 pagina’s.

Meer weten over de (on)veiligheid van Europa? Beluister hier de Aanzet podcast, Studio ’82, met Beatrice de Graaf.

Lees verder